Wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere strafbare feiten: Als rechter toepassing geeft aan art. 36e lid 3 Sr is oplegging van hoofdelijke betalingsverplichting niet mogelijk

Hoge Raad 4 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1359

Als de rechter toepassing geeft aan artikel 36e lid 3 Sr is oplegging van een hoofdelijke betalingsverplichting niet mogelijk, omdat artikel 36e lid 7 Sr die mogelijkheid beperkt tot een betalingsverplichting die haar grondslag vindt in een vaststelling van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van artikel 36e leden 1 en 2 Sr. Het hof heeft dat miskend.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Succesvolle OM-cassatie in strafzaak tegen eigenaar Tilburgs administratiekantoor: Fiscale verzuimboeten sluiten latere strafvervolging niet uit

Hoge Raad 4 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1364

Het eerste middel klaagt over het oordeel van het hof dat de tenlastegelegde overtreding van art. 69a, eerste lid, AWR ‘hetzelfde feit’ betreft als waarvoor verdachte drie fiscale verzuimboetes op grond van art. 67c AWR zijn opgelegd. Volgens de steller getuigt dat oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, althans is het zonder nadere motivering niet zonder meer begrijpelijk. HR: Er bestaat een aanzienlijk verschil tussen de aard en ernst van enerzijds de feiten die aanleiding kunnen geven tot de oplegging van verzuimboetes op grond van artikel 67c lid 1 AWR en anderzijds het tenlastegelegde, op artikel 69a lid 1 AWR toegesneden feit. Dat komt onder meer tot uitdrukking in het in artikel 69a lid 1 AWR neergelegde opzetvereiste en in de in artikel 69a lid 1 AWR genoemde maximale straffen, waaronder een gevangenisstraf van maximaal zes jaren. Gelet daarop kunnen zulke feiten in beginsel niet worden aangemerkt als hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr en artikel 243 lid 2 Sv in verbinding met artikel 255 lid 1 Sv.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Onder zich hebben van producten van dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten

Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1312

Ten tijde van het bewezenverklaarde golden de Flora- en Faunawet en het Besluit prepareren van dieren. Ten tijde van de berechting in hoger beroep waren de Wet natuurbescherming en de Regeling in werking getreden. Het cassatiemiddel neemt tot uitgangspunt dat het hof toepassing had moeten geven aan artikel 3.18 van de Regeling. Dat uitgangspunt is niet juist. Dat de voorschriften over het straffeloos onder zich kunnen hebben van een dode vogel ter preparatie op praktische gronden zijn gemoderniseerd, brengt immers niet met zich dat sprake is van een gewijzigd inzicht over de strafwaardigheid van al voor de wijziging begane feiten.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt hanteren maatstaven als ex art. 94a Sv beslag rust op voorwerp en derde in beklagprocedure ex art. 552a Sv om teruggave verzoekt

Hoge Raad 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1201

Bij de beoordeling van het eerste cassatiemiddel moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval waarin op grond van artikel 94a Sv beslag is gelegd en een derde in een beklagprocedure op de voet van artikel 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt. De rechter moet daarvan in zijn beslissing blijk geven. Als die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter ook moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van artikel 94a lid 4 of 5 Sv voordoet.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR: bij vraag of OM terecht heeft geoordeeld dat voldaan is aan criteria in Aanwijzing sociale zekerheidsfraude, moet worden uitgegaan van gegevens die t.t.v. vervolgingsbeslissing bekend waren

Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1123

Het cassatiemiddel berust - in navolging van het gevoerde verweer - op de opvatting dat de enkele aangevoerde omstandigheid dat de verdachte, voorafgaand aan de dagvaarding in eerste aanleg, een schikking heeft getroffen met het college van de gemeente waarbij het in verband met de sociale verzekeringsfraude door de verdachte te betalen terugvorderingsbedrag is bijgesteld tot € 21.000, grond oplevert voor de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Die opvatting is onjuist omdat bij de beantwoording van de vraag of het openbaar ministerie in strijd met de Aanwijzing tot vervolging is overgegaan, het bedrag aan ‘nadeel’ in de zin van de Aanwijzing beslissend is.

Read More
Print Friendly and PDF ^