Belastingfraude: mag bij straftoemeting rekening gehouden worden met belastingaangiften die niet in de tenlastelegging zijn opgenomen?

Hoge Raad 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1900

De HR herhaalt relevante overwegingen uit met betrekking tot het betrekken van niet ten laste gelegde feiten bij de strafoplegging. Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte in de in de tenlastelegging genoemde periode opzettelijk 2 onjuiste aangiften heeft ingediend. Het Hof heeft verder overwogen dat o.g.v. het verhandelde op de terechtzitting het grootschalige karakter van het handelen van de verdachte aannemelijk is geworden en heeft in dat verband bij de strafoplegging (naast 2 in bewezenverklaring opgenomen aangiften) ook andere zich in het dossier bevindende aangiften over periode van (gedeelte van) 2009 tot en met oktober 2013 betrokken, waarbij hof is uitgegaan van totaal fiscaal nadeel van € 804.785. In dat verband heeft het hof overwogen dat aangiften omzetbelasting die niet in tenlastelegging en bewezenverklaring zijn genoemd, kunnen worden beschouwd als omstandigheden waaronder de 2 in bewezenverklaring genoemde onjuiste belastingaangiften zijn begaan en dat daardoor uit die andere aangiften het grootschalige karakter van bewezenverklaarde fiscale delicten blijkt.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt overwegingen m.b.t. kwalificeerbaarheid als witwassen van het ‘verwerven of voorhanden hebben’ van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen

Hoge Raad 6 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1822

De verdachte is in eerste aanleg veroordeeld voor oplichting, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. Alle delicten houden verband met het frauduleus aanvragen en ontvangen van kinderopvangtoeslag. Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het onder 2 bewezenverklaarde, wat betreft de onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen van € 10.000 en € 13.000, ‘(gewoonte)witwassen’ oplevert.

Read More
Print Friendly and PDF ^

PG: Volsta in cassatieprocedures in zaken waarin verdachte in hoger beroep voor het eerst wordt veroordeeld niet langer met verkorte afdoening zonder nadere motivering

Parket bij de Hoge Raad 6 december 2022, ECLI:NL:PHR:2022:1143

In cassatie is beroep gedaan op de zienswijze in de zaak Jaddoe van het VN-Mensenrechtencomité: voldoet de Nederlandse cassatiepraktijk (in het bijzonder de verkorte afdoening) aan de vereisten van artikel 14 lid 5 IVBPR in geval van een veroordeling in hoger beroep na vrijspraak rechtbank? De procureur-generaal (PG) wijdt in zijn advies aan de Hoge Raad algemene beschouwingen aan de strekking van deze zienswijze en de vraag of deze aanleiding moet zijn voor aanpassing van de Nederlandse cassatiepraktijk.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. eisen voor toezeggingen aan verdachte die bereid is belastende getuigenverklaring af te leggen in strafzaak tegen andere verdachte (art. 226g Sv)

Hoge Raad 4 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1328

Een afspraak als bedoeld in artikel 226g Sv wordt volgens het eerste lid van die bepaling door de officier van justitie gemaakt met de verdachte nadat de voorgenomen afspraak op grond van artikel 226g lid 3 Sv door de rechter-commissaris is getoetst op rechtmatigheid. De afspraak heeft volgens artikel 226g lid 1 Sv uitsluitend betrekking op strafvermindering als bedoeld in artikel 44a lid 2 Sr. Het kennelijke oordeel van het hof dat de omstandigheid dat door de verbalisant aan medeverdachte A de toezegging is gedaan dat zij niet zou worden vervolgd voor haar aandeel in de overval, geen vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv oplevert, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Oplichting: Levert het serveren van eten en drinken in café-restaurant ‘het verlenen van een dienst’ op?

Hoge Raad 4 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1361

Het bevat de klacht dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het in art. 326 Sr voorkomende bestanddeel ‘het verlenen van een dienst’, althans dat het oordeel van het hof daaromtrent ontoereikend is gemotiveerd. Het middel berust op de opvatting dat het serveren van eten en drinken in een restaurant niet anders kan worden gekwalificeerd dan als ‘afgifte van een goed’. HR: Deze opvatting vindt, mede gelet op de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis bij artikel 326 lid 1 Sr, geen steun in het recht. Het oordeel van het hof dat het bewezenverklaarde serveren van eten en drinken in een café-restaurant ‘het verlenen van een dienst’ oplevert, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Read More
Print Friendly and PDF ^