Beslag: HR herhaalt wanneer rechter blijk moet geven van onderzoek naar vraag of voortzetting van beslag in overeenstemming is met proportionaliteit en subsidiariteit en welke motiveringseisen gelden

Hoge Raad 9 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:563

De vraag wanneer de rechter blijk moet geven van een onderzoek naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, en – als dat het geval is – welke eisen moeten worden gesteld aan de motivering van zijn beslissing, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar is afhankelijk van de concrete onderbouwing en de indringendheid van de door of namens de klager aangevoerde argumenten. Ook is van belang wat daarover door het openbaar ministerie wordt ingebracht. Verder komt betekenis toe aan het tijdsverloop sinds de beslaglegging en aan de termijn waarbinnen een beslissing in de hoofdzaak of in de ontnemingsprocedure redelijkerwijs valt te verwachten. Naarmate meer tijd is verstreken – en de klager dus al langer door het beslag wordt getroffen – kan meer gewicht toekomen aan de persoonlijke belangen van de klager bij de opheffing van het beslag.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Wat als een benadeelde partij na eerste aanleg en voor de behandeling in hoger beroep overlijdt en een neef zich dan voegt?

Hoge Raad 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:439

Deze zaak ziet op de woningoverval op een bejaarde man. Het slachtoffer is hieraan niet overleden, pas na de behandeling van de zaak in eerste aanleg. Het slachtoffer heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is niet-ontvankelijk verklaard. Het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen. Het hof is van oordeel dat de overleden benadeelde partij zich rechtsgeldig in het hoger beroep heeft kunnen voegen omdat hij vóór zijn overlijden tegenover zijn neef en erfgenaam de wens en het voornemen daartoe heeft geuit maar deze erfgenaam van de benadeelde die wens tot voeging in hoger beroep pas na het overlijden van de benadeelde naar voren heeft kunnen brengen.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR wijst arrest over door benadeelde partij te vorderen wettelijke rente

Hoge Raad 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:466

De benadeelde partij kan betaling van de wettelijke rente vorderen over het bedrag dat zij aan schade heeft geleden. Deze schade kan onder meer bestaan uit immateriële schade, dat wil zeggen ander nadeel dat op grond van artikel 106 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komt. In beginsel is de wettelijke rente op grond van artikel 6:83, aanhef en onder b, BW zonder ingebrekestelling verschuldigd vanaf het moment waarop de schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad van de verdachte, is ingetreden.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR geeft in aanvulling op overzichtsarrest redelijke termijn en een overzicht van gevallen waarin kan worden volstaan met de enkele constatering dat redelijke termijn is overschreden

Hoge Raad 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit HR:2008:BD2578 m.b.t. de algemene uitgangspunten en regels over de inbreuk op het recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, het uitgangspunt dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van opgelegde straf dan wel vastgesteld ontnemingsbedrag en gevallen waarin in strafzaken en in ontnemingszaken geen vermindering wordt toegepast. Algemene regels over wijze waarop straf dan wel ontnemingsbedrag moet worden verminderd, zijn niet te geven. Het staat feitenrechter vrij om (na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden, waaronder mate van overschrijding van redelijke termijn) te volstaan met constatering dat redelijke termijn is overschreden. Daarbij kan worden aangesloten op door de Hoge Raad genoemde gevallen.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Mag de beoordeling of een strafbaar feit ‘als bedrijf is uitgeoefend’ worden gedaan aan de hand van stelselmatigheid en duurzaamheid?

Hoge Raad 19 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:450

Vooropgesteld moet worden dat de rechter bij de vraag of de verdachte van het plegen van het misdrijf ‘zijn beroep maakt of het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent’ in de zin van artikel 337 lid 3 Sr – naast andere omstandigheden die kunnen duiden op grootschalig en professioneel handelen – mede kan betrekken of het opzettelijk invoeren, doorvoeren of uitvoeren en/of verkopen en/of te koop aanbieden en/of afleveren en/of uitdelen en/of in voorraad hebben meermalen heeft plaatsgevonden.

Read More
Print Friendly and PDF ^