Wanneer kunnen verklaringen van een inmiddels overleden getuige voor het bewijs worden gebruikt, als verdediging niet het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen?

Hoge Raad 9 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1007

Voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, is het gewicht van de verklaring van de betreffende getuige in de bewijsconstructie een belangrijke beoordelingsfactor. Dat doet er echter niet aan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband moeten worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring van de getuige groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Advies AG aan Hoge Raad: deken van de Orde van Advocaten en het Bureau Financieel Toezicht hebben als toezichthouder zelfstandig verschoningsrecht

Aan de deken van de (Haagse) Orde van Advocaten, belast met het toezicht op de advocatuur, en het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) waar het toezicht op het notariaat (extern) is ondergebracht, komt in het kader van hun toezichthoudende taak een zelfstandig verschoningsrecht toe. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Spronken de Hoge Raad in haar conclusies van vandaag die gaan over de onder de deken en het BFT inbeslaggenomen toezichtrapporten voortkomend uit onderzoek naar fraude door een notaris van het kantoor Pels Rijcken. In de zaak van de deken is er volgens de AG ook geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het verschoningsrecht moet wijken voor de waarheidsvinding. In de zaak van het BFT komt de AG aan beantwoording van deze vraag niet toe.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt overwegingen m.b.t. aanvangsmoment redelijke termijn

Hoge Raad 9 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1013

Op het aan de verdachte in artikel 6 lid 1 EVRM toegekende recht op berechting binnen een redelijke termijn kan inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Een meer specifieke regel daarover valt niet te geven. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als een zodanige handeling te gelden. Wel moeten de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als zo’n handeling worden aangemerkt.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Vordering benadeelde & immateriële schade: wanneer is sprake van aantasting in persoon ‘op andere wijze’?

Hoge Raad 9 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:995

Het oordeel van het hof dat de bijzondere ernst van het misdrijf, mede gelet op de omstandigheden waaronder het is gepleegd in samenhang met de toelichting van de schade, maakt dat “het geestelijke letsel voldoende is komen vast te staan”, is niet zonder meer begrijpelijk. Dat aan de deur van de benadeelde partij en zijn gezin onder de door het hof vastgestelde omstandigheden is gedreigd met geweld, volstaat daartoe – zonder nadere vaststellingen over de aard van dit door de benadeelde partij gestelde “geestelijke letsel” – niet.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt beoordelingskader aanhoudingsverzoeken

Hoge Raad 9 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1005

Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting (aanhoudingsverzoek) kan op de terechtzitting worden gedaan door de verdachte of door zijn raadsman die daartoe door de verdachte op grond van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering is gemachtigd. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de verdachte die op de terechtzitting niet is verschenen, kan daar een aanhoudingsverzoek doen voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op het effectueren van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of om de in artikel 279 lid 1 Sv bedoelde machtiging alsnog te verkrijgen. Op grond van artikel 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daarover is gehoord.

Read More
Print Friendly and PDF ^