Hoge Raad 5 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1573
Het gaat in deze zaak om tweets die door de verdachte op zijn (destijds zo geheten) Twitter-account zijn geplaatst. De verdachte was op dat moment raadslid in de gemeente Den Haag en had een Twitter-account met ten minste 31.000 volgers. De verdachte is door het gerechtshof Den Haag wegens telkens "in het openbaar, bij geschrift tot enig strafbaar feit opruien" (feit 1 en 2), veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren. De cassatiemiddelen komen op tegen de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Het eerste cassatiemiddel richt zich onder meer tegen het oordeel van het hof dat de verdachte door het op Twitter plaatsen van de tenlastegelegde berichten, heeft opgeruid in de zin van artikel 131 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht tot het plegen van enig strafbaar feit. Het tweede cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte heeft gehandeld met het voor opruiing vereiste opzet. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Read More