Dienen toegewezen schadevergoedingsvorderingen van benadeelde derden in mindering te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel?

Gerechtshof Amsterdam 13 november 2021, ECLI:NL:GHAMS:2020:3964

De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 januari 2016 veroordeeld ter zake van het volgende:

  • onder feit 1 voor diefstal door twee of meer verenigde personen en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;

  • onder feit 2 voor poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutel;

  • onder feit 3 tweede cumulatief, feit 5 tweede cumulatief en feit 6 tweede cumulatief voor telkens diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;

  • onder feit 4 voor diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;

  • onder feit 7 voor diefstal en diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 52.512,02.

De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 28 mei 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 30.546,02 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Oordeel hof

Het totaal van de weggenomen geldbedragen komt op: € 780,00 (feit 1) + € 15.000 (feit 3) + € 1.860,00 (feit 4) + € 1.040,00 (feit 5) + € 315,00 (feit 7) = € 18.995,00

Vorderingen benadeelde partijen

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij het strafarrest toegewezen schadevergoedingsvorderingen van de benadeelde derden in mindering op het wederrechtelijk verkregen voordeel moeten worden gebracht.

Tot 1 januari 2014 luidde artikel 36e, achtste lid, Sr:

Bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, worden aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht."

Met ingang van die datum is, krachtens wetswijziging van 26 juni 203, voor zover hier van belang, daar aan toegevoegd: “voor zover die zijn voldaan”.

De in de strafzaak bewezenverklaarde feiten zijn begaan in de periode van 31 oktober 2013 tot en met 9 januari 2015. De wet van 26 juni 2013 bevat geen overgangsbepaling. De nieuwe bepaling houdt een wijziging van wetgeving in ten aanzien van de toepasselijke regels van sanctierecht. Daarom moet op grond van artikel 1, tweede lid, Sr met betrekking tot feiten, begaan voor 1 januari 2014, de voor de betrokkene meest gunstige bepaling worden toegepast. Dat is de oude bepaling.

Het arrest in de strafzaak is op 27 juni 2017 onherroepelijk geworden. Dit heeft tot gevolg dat bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel het bedrag van de in rechte onherroepelijk toegekende vorderingen van de benadeelde partijen in mindering moet worden gebracht, indien de desbetreffende feiten zijn gepleegd vóór 1 januari 2014.

Feiten 1, 3, 4 en 5 zijn gepleegd voor 1 januari 2014. Feiten 6 en 7 zijn gepleegd na 1 januari 2014. Onder feit 1 is geen vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij toegewezen. Onder feit 3 is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot € 10.385,00, onder feit 4 tot € 307,50, onder feit 5 tot € 1.293,50. Deze toegewezen schadevergoedingen dienen in beginsel van het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden afgetrokken, gelet op de omstandigheden dat de strafbare feiten gepleegd zijn voor 1 januari 2014 en het arrest in de strafzaak onherroepelijk is.

Onder feit 6 is geen vordering tot schadevergoeding toegewezen. Onder feit 7 is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot € 530,00. Gelet op de omstandigheid dat feit 7 is gepleegd na 1 januari 2014 en toen de wet was gewijzigd, dient deze schadevergoeding alleen in mindering te worden gebracht voor zover deze door de betrokkene is voldaan. Nu dit niet is gebleken, vindt geen aftrek plaats.

De schadevorderingen onder feit 3 en feit 5 zijn hoofdelijk toegewezen, aldus, dat indien de mededader een gedeelte heeft betaald, de betrokkene in zoverre is bevrijd. Dit brengt ook mee dat indien de betrokkene meer dan de helft van de vordering heeft betaald, hij voor het overige regres kan nemen op de mededader. Dit brengt mee dat slechts de helft van het bedrag van deze vorderingen in mindering dient te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof zal dus ten aanzien van de schadevergoeding onder feit 3 € 10.385,00 : 2 = € 5.192,50 van de betalingsverplichting aftrekken en ten aanzien van de schadevergoeding onder feit 5 € 1.293,50 : 2 = € 646,75 aftrekken.

Mocht de betrokkene van de desbetreffende schadevorderingen meer dan de helft hebben voldaan en verhaal op de mededader onmogelijk blijken, dan staat de mogelijkheid open om op de voet van artikel 6:6:26 Sv. een verzoek in te dienen tot vermindering van de betalingsverplichting.

Bij elkaar opgeteld dient ter zake van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen het volgende bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden afgetrokken: € 5.192,50 (feit 3) + € 307,50 (feit 4) + € 646,75 (feit 5) = € 6.146,75.

Het door de verdachte genoten wederrechtelijk verkregen voordeel komt daarmee uit op: € 10.585,00 - € 6.146,75 = € 4.438,25

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^