Hoge Raad over functioneel verschoningsrecht bedrijfsarts

Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:162 (civilibus)

De door het hof in aanmerking genomen omstandigheden komen erop neer dat de bedrijfsarts door de werkgever is ingeschakeld in het kader van een voor de werkneemster verplichte verzuimcontrole, dat geen sprake was van een behandelrelatie en dat de werkneemster aan de bedrijfsarts toestemming heeft gegeven om in het kader van de procedure gegevens te delen. De omstandigheden dat een bedrijfsarts door een werkgever is ingeschakeld in het kader van een voor een werknemer verplichte verzuimcontrole en dat geen sprake is van een behandelrelatie, zijn in de beroepspraktijk van een bedrijfsarts echter geenszins uitzonderlijk, terwijl de omstandigheid dat de werkneemster toestemming heeft gegeven tot mededeling van de onder het beroepsgeheim vallende gegevens, evenmin voldoende is om het verschoningsrecht op te heffen. Ook in onderlinge samenhang beschouwd leveren deze omstandigheden geen zeer uitzonderlijke situatie op.

Achtergrond

In juni 2016, terwijl zij ziek was, zei de werkneemster haar voltijdse contract bij de Stichting op (0,6 fte) zodat zij voor een andere werkgever (0,4 fte) kon werken. Zij heeft ook die nieuwe arbeidsovereenkomst – nog voor zij daadwerkelijk was gestart – opgezegd. Uiteindelijk bleef ze voor 0,4 fte bij de Stichting werken, maar in januari 2018 werd ze volledig ziek.

De werkneemster vordert dat de Stichting wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade die de werkneemster door de partiële ontslagname heeft geleden, bestaande uit gemist loon over de periode tussen de ontslagname en de toekenning van een WIA-uitkering. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen.

Daarnaast stelde zij dat de bedrijfsarts foutief en onzorgvuldig had gehandeld. Volgens haar had de bedrijfsarts haar onjuist geadviseerd om ontslag te nemen (voor 0,6 fte) en haar ten onrechte als hersteld verklaard, zonder voldoende onderzoek, waardoor haar klachten niet zouden verbeteren.

Het hof oordeelde dat de beschuldigingen tegen de bedrijfsarts niet goed waren onderbouwd, maar gaf de werkneemster de kans om te bewijzen dat:

  1. Zij de bedrijfsarts om advies had gevraagd over het nemen van ontslag.

  2. De bedrijfsarts haar had geadviseerd ontslag te nemen (of had nagelaten daarvan af te raden) terwijl dat in haar situatie wel verwacht had mogen worden.

  3. De bedrijfsarts haar niet had gewaarschuwd dat minder werken of elders gaan werken haar klachten niet zou verminderen.

  4. De bedrijfsarts haar ten onrechte als hersteld had gemeld zonder goed onderzoek.

De rol van de bedrijfsarts als getuige

De werkneemster riep de bedrijfsarts als getuige op. De werkneemster heeft voor en tijdens het getuigenverhoor verklaard dat de bedrijfsarts alles mag vertellen en zich ten opzichte van haar niet aan het beroepsgeheim behoeft te houden. Tijdens het verhoor weigerde de bedrijfsarts echter vragen te beantwoorden over zijn advies en de beoordeling van haar herstel, omdat hij zich beroept op zijn geheimhoudingsrecht.

Wat oordeelde het hof over het verschoningsrecht?

Het hof heeft het beroep van de bedrijfsarts op een functioneel verschoningsrecht afgewezen.

De rechter bekijkt of iemand met een geheimhoudingsplicht, zoals een bedrijfsarts, informatie mag achterhouden.

  1. Het uitgangspunt is dat het belang van de waarheid zwaarder weegt dan het recht op geheimhouding.

  2. Normaal moet een bedrijfsarts alle vertrouwelijke informatie geheim houden volgens de Wet BIG en andere regels.

  3. Als hij door de werkgever is ingeschakeld om zieke werknemers te begeleiden, mag hij soms informatie delen.

  4. Bij ziekteverzuim mag hij belangrijke gegevens doorgeven, zeker als de werknemer daar toestemming voor geeft.

  5. Zijn geheimhoudingsplicht is dus niet overal van toepassing, maar hangt af van zijn rol en de situatie.

  6. De werknemer wil vragen stellen over consulten die niet onder de uitzondering van de geheimhoudingsplicht vallen.

  7. Daarom mag de bedrijfsarts zich niet beroepen op zijn recht om alles geheim te houden voor die vragen.

  8. Ook als de vragen niet onder de uitzondering vallen, moet er een afweging worden gemaakt van belangen.

  9. Het hof besluit dat het belang van de werknemer om de waarheid te weten zwaarder weegt dan het recht van de bedrijfsarts op geheimhouding.

“Ingevolge art. 165 lid 2, aanhef en onder b, Rv beoordeelt de rechter of er grond bestaat voor het aanvaarden van een functioneel verschoningsrecht voor degene die een geheimhoudingsplicht heeft uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking, over hetgeen hem in die hoedanigheid is toevertrouwd. De grondslag van het verschoningsrecht is gelegen in het in Nederland geldende algemeen rechtsbeginsel dat bij zodanige vertrouwenspersonen (aan wie het verschoningsrecht toekomt) het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden. Ontslag van de geheimhoudingsplicht door de betrokkene(n) doet het verschoningsrecht niet vervallen. De rechter heeft een marginaal toetsingsrecht (ECLI:NL:HR:1985:AC9066). (rov. 2)

Een bedrijfsarts heeft ingevolge art. 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) een geheimhoudingsplicht ten aanzien van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep als geheim is toevertrouwd of waarvan hij het vertrouwelijk karakter moest begrijpen. Ook art. 7:457 BW voorziet in een geheimhoudingsplicht voor de bedrijfsarts (ingevolge het bepaalde in art. 7:464 BW dat de bewuste afdeling 5 van Boek 7 inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst van toepassing verklaart op andere geneeskundige handelingen). (rov. 3)

De bedrijfsarts is door de Stichting ingeschakeld voor het adviseren bij de begeleiding van haar werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten (art. 14 lid 1, aanhef en onder b, Arbeidsomstandighedenwet). Ingevolge art. 14 lid 7 Arbeidsomstandighedenwet geldt de geheimhoudingsplicht zoals genoemd in art. 7:457 BW niet voor het geval er sprake is van een consult door de bedrijfsarts in het kader van een verzuimspreekuur waarbij de bedrijfsarts beoordeelt of er sprake is van medische beperkingen voor de bedongen arbeid. In dat kader mag de bedrijfsarts noodzakelijke gegevens in het kader van de ziekteverzuimbegeleiding aan de werkgever doorgeven. Ook mag de bedrijfsarts met toestemming van de patiënt gegevens aan derden verstrekken (zie ook de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens d.d. 22 september 2022). Dit betekent dat de geheimhoudingsplicht van de bedrijfsarts – ongeacht of die gebaseerd is op art. 88 Wet BIG of art. 7:457 BW – niet absoluut is en door zijn hoedanigheid (bedrijfsarts die handelt in opdracht van de werkgever) en door de aard van zijn werkzaamheden (verzuimcontrole), in relatie tot de patiënt, wordt ingekleurd en afgebakend. (rov. 4)

De werkneemster wil de bedrijfsarts vragen stellen naar niet meer dan zijn werkzaamheden in het kader van een of meer (voor haar verplichte) consulten in het kader van verzuimcontrole zoals die vallen onder de advisering als bedoeld in art. 14 lid 1, aanhef en onder b, Arbeidsomstandighedenwet. Die vragen zien op het door art. 14 lid 7 Arbeidsomstandighedenwet uitgezonderde domein waar de geheimhoudingsplicht van de bedrijfsarts zich niet toe uitstrekt. De bedrijfsarts kan zich daarom niet op een functioneel verschoningsrecht beroepen. (rov. 5)

Maar ook als zou moeten worden geoordeeld dat de vragen geen betrekking hebben op het uitgezonderde domein, geldt dat het beroepsgeheim in dit geval niet absoluut is. Er dient daarom een belangenafweging plaats te vinden, waarbij het volgende geldt. De bedrijfsarts was ingeschakeld door de Stichting, als werkgever, in het kader van een (voor de werkneemster) verplichte verzuimcontrole. Er was geen sprake van een behandelrelatie. De positie van de werkneemster – maar ook die van de bedrijfsarts – is dus anders dan in het geval van een patiënt die een behandelend arts/bedrijfsarts consulteert voor advies en bijstand. De werkneemster heeft zich immers niet vrijwillig bij de bedrijfsarts gemeld in het kader van een arbeidsomstandighedenspreekuur, maar was verplicht te verschijnen in het kader van verzuimcontrole. Dat het in deze procedure gaat om de vraag of de bedrijfsarts toen adviezen aan de werkneemster heeft gegeven, werpt geen ander licht op de zaak omdat daarmee de relatie tussen de werkneemster en de bedrijfsarts geen andere aard of inhoud – zoals een behandelrelatie – heeft gekregen. Het ligt hier daarom op de weg van de bedrijfsarts om te onderbouwen welk concreet belang hij heeft bij handhaving van zijn beroep op het verschoningsrecht. De bedrijfsarts heeft geen ander belang aangevoerd dan een algemeen en generiek belang (een bedrijfsarts moet zich te allen tijde vrij kunnen voelen om zijn beroep uit te oefenen gelet ook op de omstandigheid dat hij zich in een spanningsveld bevindt tussen de werkgever enerzijds en de werknemer anderzijds). Dit is een belang dat gelet op zijn hoedanigheid en in de gegeven omstandigheden niet absoluut is maar hier gerelativeerd moet worden. Tegenover het door de bedrijfsarts genoemde belang staat het belang van de werkneemster tot waarheidsvinding in deze procedure, waarbij het optreden van de bedrijfsarts een belangrijke rol speelt. Daarbij moet worden meegewogen dat ten aanzien van de bedrijfsarts geldt dat deze wel met toestemming van de patiënt (medische) gegevens met derden mag delen, welke toestemming de werkneemster hem uitdrukkelijk in het kader van deze procedure heeft gegeven. Bij afweging van deze belangen is het hof van oordeel dat het belang van de werkneemster zwaarder dient te wegen dan dat van de bedrijfsarts. Het belang van de bedrijfsarts om zich door middel van een beroep op het verschoningsrecht vrij te pleiten van aansprakelijkheid, voor zover daarin het beroep van de bedrijfsarts op het verschoningsrecht was gelegen, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. (rov. 6)

Het hof is aldus van oordeel dat aan de bedrijfsarts geen verschoningsrecht toekomt ten aanzien van vragen van de werkneemster die betrekking hebben op de feiten en omstandigheden genoemd hiervoor in 2.5 en de vragen genoemd hiervoor in 2.7 en 2.8. (rov. 7)”

Middel

In cassatie wordt geklaagd:

Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het onmiddellijkheidsbeginsel is geschonden doordat het beroep van de bedrijfsarts op verschoningsrecht door de raadsheer-commissaris met de partijen in de hoofdzaak en de getuige is besproken, terwijl de beslissing in het incident door de meervoudige kamer van het hof is gegeven. Het hof had de gelegenheid moeten bieden een mondelinge behandeling van het incident ten overstaan van de meervoudige kamer te verzoeken, aldus het onderdeel.

Oordeel Hoge Raad

De meervoudige kamer moet incidenten over een beroep op verschoningsrecht beoordelen, nadat de zaak door de rechter‑/raadsheer‑commissaris is verwezen.

  • Het onmiddellijkheidsbeginsel vereist dat partijen na een mondelinge behandeling de gelegenheid krijgen om voor de meervoudige kamer hun stellingen toe te lichten.

  • In dit geval is nagelaten partijen de mogelijkheid te bieden tot een mondelinge behandeling voor de meervoudige kamer, waardoor onderdeel 1 slaagt en het arrest van 23 mei 2023 vernietigd wordt.

  • Verder klagen partijen dat het hof te ruim heeft geïnterpreteerd dat alle gegevens uit de consulten van de bedrijfsarts onder de uitzondering van art. 14 lid 7 Arbowet vallen.

  • Het functioneel verschoningsrecht, op basis van art. 88 Wet BIG en art. 7:457 BW, is niet absoluut en geldt slechts voor gegevens die noodzakelijk zijn voor verzuimbegeleiding en re-integratie.

  • Het hof heeft ten onrechte aangenomen dat alle informatie over de consulten van de bedrijfsarts onder deze uitzondering valt, zonder daartoe voldoende motivering te geven.

  • Eveneens is onjuist dat de bedrijfsarts zijn concreet belang bij het handhaven van zijn verschoningsrecht moet onderbouwen, daar dit recht een algemeen statuut betreft.

  • De omstandigheden waarin de bedrijfsarts door de werkgever is ingeschakeld bij verplichte verzuimcontrole vormen geen uitzonderlijke situatie om het verschoningsrecht op te heffen.

  • De klachten dat de belangenafweging en de interpretatie van het functioneel verschoningsrecht onjuist is, slagen derhalve.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^