Vrijspraak voor beleggingsfraude

Rechtbank Amsterdam 20 december 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:8103

Medeverdachte heeft beleggers misleid met valse beloftes over hoge rendementen en een korte looptijd voor obligaties, zogenaamd bedoeld om de app Xpose te financieren. Het geld werd echter vrijwel direct naar de privérekening van medeverdachte overgemaakt en gebruikt voor persoonlijke uitgaven. Verdachte ontving een bedrag van € 124.150 (ca. 5%) van het totale fraudebedrag. Dit bedrag lijkt te passen binnen een gebruikelijke vergoeding voor zijn werkzaamheden als verkoper. De rechtbank oordeelde dat uit deze betaling onvoldoende blijkt dat verdachte wist dat het door beleggers ingelegde geld niet aan de app Xpose zou worden besteed.

Tenlastelegging

  • Feit 1: Medeplegen van oplichting van meerdere personen, resulterend in een schadebedrag van € 2.547.500,- overgemaakt naar FK Apps Innovations B.V., in de periode van 1 mei 2018 tot en met 19 maart 2019.

  • Feit 2: Opzettelijke overtreding van een beroepsverbod als financieel dienstverlener in de periode van 5 juni 2018 tot en met 11 april 2019.

Geldigheid van de dagvaarding

  • Verweer verdediging: Dagvaarding onvoldoende specifiek vanwege de formulering "één of meer personen".

  • Oordeel rechtbank: De dagvaarding is geldig, gezien de bijgevoegde stukken (AMB-014) die duidelijk maken welke gedragingen verdachte worden verweten.

Vrijspraak van de tenlastegelegde feiten

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelde dat beide feiten bewezen konden worden:

  • Ten aanzien van feit 1: Het Openbaar Ministerie voerde aan dat verdachte samen met medeverdachte opzettelijk misleidende informatie verspreidde om investeerders te overtuigen grote bedragen te investeren in de ontwikkeling van de app Xpose. Het ontvangen geld werd echter niet besteed aan dit doel, maar grotendeels overgeheveld naar de privérekening van medeverdachte, waarvan € 124.150,- aan verdachte werd overgemaakt als compensatie voor zijn aandeel in de fraude.

  • Ten aanzien van feit 2: Het Openbaar Ministerie betoogde dat verdachte ondanks een beroepsverbod van vijf jaar, opgelegd in 2016, opnieuw actief was als financieel dienstverlener en daarmee opzettelijk handelde in strijd met het verbod.

Standpunt van de verdediging

De verdediging bepleitte vrijspraak op beide punten:

  • Bij feit 1 betoogde de raadsman dat er geen bewijs was dat verdachte bewust heeft meegewerkt aan de oplichting. Het bedrag dat verdachte ontving, betrof volgens de verdediging een reguliere vergoeding voor eerdere werkzaamheden.

  • Bij feit 2 werd aangevoerd dat verdachte niet op de hoogte was van de onherroepelijkheid van het beroepsverbod, mede vanwege gebrekkige communicatie hierover door het Openbaar Ministerie.

Oordeel van de rechtbank

Feit 1: Medeplegen van oplichting (beleggingsfraude)

De rechtbank onderzocht of verdachte als medepleger kon worden aangemerkt voor de oplichting die is vastgesteld bij medeverdachte. Hiervoor was het noodzakelijk om vast te stellen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden.

  • Vastgestelde feiten rondom medeverdachte: Medeverdachte heeft beleggers misleid met valse beloftes over hoge rendementen en een korte looptijd voor obligaties, zogenaamd bedoeld om de app Xpose te financieren. Het geld werd echter vrijwel direct naar de privérekening van medeverdachte overgemaakt en gebruikt voor persoonlijke uitgaven.

  • Rol van verdachte: Verdachte ontving een bedrag van € 124.150,-, overeenkomend met circa 5% van het totale fraudebedrag. Dit bedrag lijkt te passen binnen een gebruikelijke vergoeding voor zijn werkzaamheden als verkoper. De rechtbank oordeelde dat uit deze betaling onvoldoende blijkt dat verdachte wist dat het door beleggers ingelegde geld niet aan de app Xpose zou worden besteed.

  • Gebruik van alias: Verdachte werkte onder de naam alias, wat volgens de tenlastelegging bijdroeg aan de oplichting. De rechtbank stelde echter vast dat het gebruik van deze alias al eerder plaatsvond bij legitieme werkzaamheden voor Apps Innovations. Bovendien is niet gebleken dat de slachtoffers hun beslissing om te investeren baseren op het gebruik van deze naam. Er ontbreekt daarmee een causaal verband.

  • Conclusie: De rechtbank stelde vast dat verdachte niet nauw en bewust samenwerkte met medeverdachte in de oplichting. Het handelen van verdachte is daarmee onvoldoende om te spreken van medeplegen. Vrijspraak voor feit 1.

Feit 2: Overtreding van het beroepsverbod

De rechtbank beoordeelde of verdachte het beroepsverbod, opgelegd in 2016, opzettelijk heeft overtreden.

  • Kennisgeving van het beroepsverbod: Het Openbaar Ministerie had een kennisgeving van het beroepsverbod verzonden naar een adres dat niet correspondeerde met de feitelijke verblijfplaats van verdachte. De kennisgeving bereikte verdachte niet tijdens zijn detentie, en er is geen bewijs dat hij op een andere manier op de hoogte was van de onherroepelijkheid van het verbod.

  • Beroepsverbod en toepasselijke wetgeving: Het beroepsverbod werd opgelegd naar aanleiding van oplichting, een delict onder het commune strafrecht. Artikel 33 WED, dat door het Openbaar Ministerie werd aangevoerd, ziet uitsluitend op beroepsverboden opgelegd op basis van economische delicten. Het verbod in deze zaak valt daarom niet binnen de reikwijdte van artikel 33 WED. Dit maakt dat overtreding van dit artikel niet bewezen kan worden.

  • Conclusie: Er is geen bewijs dat verdachte opzettelijk in strijd met het beroepsverbod heeft gehandeld. Vrijspraak voor feit 2.

Conclusie

De rechtbank concludeerde dat geen van de tenlastegelegde feiten kan worden bewezen. Verdachte wordt zowel vrijgesproken van het medeplegen van oplichting als van het opzettelijk overtreden van het beroepsverbod.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^