Grondslagverlating in zaak waarbij feitelijk leiding is gegeven aan onjuist / onvolledig doen van aangiften BPM?

Hoge Raad 27 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:974

De verdachte is ten tijde van de tenlastegelegde feiten eigenaar en enig aandeelhouder van een bedrijf (A B.V.) dat zich voornamelijk bezighoudt met de invoer van auto’s uit het buitenland. Het bedrijf is vergunninghouder als bedoeld in art. 8 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) op grond waarvan het bedrijf is toegestaan de belasting ingevolge de Wet BPM voor de betreffende voertuigen per tijdvak te voldoen. In het eerste middel wordt geklaagd dat het hof ten aanzien van feit 1 niet heeft beraadslaagd en beslist op grondslag van de tenlastelegging.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Uit bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat verdachte door het niet voeren van administratie aanmerkelijke kans heeft doen ontstaan dat rechten van schuldeisers werden verkort

Hoge Raad 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:853

Onderdeel van deze (voormalige) strafbepaling is het bestanddeel ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers’. Volgens bestendige rechtspraak van de Hoge Raad omvat dit bestanddeel het ‘handelen met het opzet om de rechten van schuldeisers te verkorten’. Opzet kan worden aangenomen wanneer het niet anders kan dan dat de verdachte iets ‘moet hebben geweten’, waarbij algemene ervaringsregels, de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van betekenis zijn. Voorwaardelijk opzet is in dat verband voldoende; voor het bewijs van opzet is tenminste vereist dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan. Niet hoeft komen vast te staan dat de rechten van de schuldeisers ten gevolge van het handelen van de verdachte daadwerkelijk zijn verkort.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Hoge Raad beantwoordt prejudiciële vragen in EncroChat en SkyECC-zaken

Hoge Raad 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913

De beantwoording door de Hoge Raad houdt in dat het interstatelijke vertrouwensbeginsel van toepassing is. Dit betekent allereerst dat de beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het in het buitenland verrichte onderzoek ten grondslag liggen, door de rechter in de Nederlandse strafzaak moeten worden gerespecteerd. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat het onderzoek door de buitenlandse autoriteiten rechtmatig – dat wil zeggen: in overeenstemming met het buitenlandse recht – is verricht. Dit is alleen anders als in het buitenland definitief is komen vast te staan dat het daar verrichte onderzoek niet in overeenstemming met de geldende regels is verricht.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. ‘deelneming’ aan organisatie

Hoge Raad 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:771

Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in de artikelen 140 en 140a Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Wet voorkoming misbruik chemicaliën & Reikwijdte meldplicht

Hoge Raad 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:768

Dit betreft een OM-cassatie na vrijspraak wegens het niet voldoen aan de in art. 8 Verordening 273/2004 opgenomen plicht tot informatieverstrekking door geen melding te doen van het vervoeren/ontvangen/opslaan/voorhanden hebben van grote hoeveelheden drugsprecursoren (art. 2.a Wet voorkoming misbruik chemicaliën). Er waren prejudiciële vragen gesteld aan HvJEU. Het HvJEU heeft het begrip “marktdeelnemer” a.b.i. art. 2.d Verordening 273/2004 zo uitgelegd dat alleen personen die betrokken zijn bij het binnen legaal kader in de handel brengen van geregistreerde stoffen, kunnen worden beschouwd als “marktdeelnemer”. Een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in kader van illegale activiteit is betrokken bij in handel brengen van in EU geregistreerde stoffen, is daarom geen “marktdeelnemer”. Dit brengt mee dat voor veroordeling wegens niet naleven van de meldplicht is vereist dat verdachte kan worden aangemerkt als “marktdeelnemer”. Dit te bewijzen bestanddeel kan niet worden bewezen verklaard als komt vast te staan dat verdachte in kader van illegale activiteit betrokken is bij in handel brengen van betreffende geregistreerde stoffen. Daarvan is in ieder geval sprake als verdachte m.b.t. geregistreerde stoffen gedragingen heeft verricht, die een in Opiumwet strafbaar gesteld feit opleveren.

Read More
Print Friendly and PDF ^