Ne bis in idem: HR herhaalt beoordelingskader m.b.t. “hetzelfde feit” (art. 68 Sr)

Hoge Raad 14 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1559

Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelfde feit’ vloeit al voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is echter dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Sr.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt: beroep op overschrijding redelijke termijn kan niet voor het eerst in cassatie worden gedaan (conclusie AG anders)

Hoge Raad 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1443

In het geval dat de zaak in laatste feitelijke aanleg is behandeld in tegenwoordigheid van de Verdachte en/of zijn raadsman en op de terechtzitting niet een verweer is gevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn, moet worden aangenomen dat de Verdachte niet langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging heeft geleefd. Een klacht in cassatie over de overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van het tijdsverloop voorafgaand aan de bestreden uitspraak, kan in zo’n geval niet slagen.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Vordering benadeelde partij: moet bij vaststelling van hoogte van de geleden materiële schade rekening houden worden met bedrag dat uit “crowdfunding” is verkregen?

Hoge Raad 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1464

In zijn arrest heeft het hof geoordeeld dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de Verdachte materiële schade heeft geleden tot een bedrag van €21.828,32. Het hof heeft geoordeeld dat het niet redelijk is om bij de vaststelling van de door de Verdachte te vergoeden schade rekening te houden met het bedrag van €18.126, dat de benadeelde partij heeft ontvangen in de vorm van giften van derden ter bestrijding van de kosten die zij heeft moeten maken als gevolg van het bewezenverklaarde. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Read More
Print Friendly and PDF ^

In hoeverre moet rekening worden gehouden met de draagkracht van een rechtspersoon bij oplegging van een geldboete?

Hoge Raad 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1213

De verdachte rechtspersoon hield zich bezig met het telen van champignons. In 2021 is het bedrijf veroordeeld tot een geldboete van €75.000 wegens het medeplegen van valsheid in geschrift: uren van Poolse champignonpluksters werden stelselmatig in strijd met de werkelijkheid verlaagd door afroommodules. In cassatie wordt geklaagd over de strafoplegging. Deze zou – gelet op wat in hoger beroep omtrent de draagkracht van de verdachte is aangevoerd – onvoldoende met redenen zijn omkleed. De Hoge Raad overweegt dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is. Hoewel er onder meer is aangevoerd dat het bedrijf op 15 april 2013 failliet is gegaan, zijn er geen concrete en actuele gegevens verschaft over de financiële situatie van de verdachte en/of de afwikkeling van het faillissement, waarover de vertegenwoordiger van de verdachte, tevens medeverdachte, nog wel heeft verklaard dat “het bedrijf” na een activatransactie “going concern” door een derde is overgenomen. De AG concludeert anders. Het gefailleerd zijn, is een omstandigheid die bij uitstek wijst op het ontbreken van enige substantiële draagkracht.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt: gebruik getuigenverklaring terwijl verdediging niet behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om t.a.v. getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen

Hoge Raad 3 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1349

In gevallen waarin de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechter nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd.

Read More
Print Friendly and PDF ^