Wanneer heeft een verdachte de “herkomst” van een geldbedrag en rechthebbende op dat bedrag “verhuld”?

Hoge Raad 23 januari 2023, ECLI:NL:HR:2024:47

De bestanddelen “verbergen” en “verhullen” a.b.i. art. 420bis.1.a Sr hebben betrekking op gedragingen die erop zijn gericht zicht te bemoeilijken op (onder meer) herkomst van voorwerp en wie rechthebbende op voorwerp is. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken. Het hof heeft geoordeeld dat Verdachte “met overleggen van stukken” (waarmee hof het oog heeft op stukken die Verdachte n.a.v. witwasbrief heeft doen overleggen en waarover door Verdachte op de terechtzitting in hoger beroep een verklaring is afgelegd die door hof is aangemerkt als “achteraf geconstrueerd samenstel van verzinsels”) heeft geprobeerd werkelijke herkomst van geld en kennelijk ook rechthebbende daarop te verhullen. Dat oordeel is ontoereikend gemotiveerd. Het hof heeft immers bewezenverklaard dat verhullen van herkomst van geld en van rechthebbende daarop heeft plaatsgevonden op 28-8-2020, terwijl overleggen van stukken en afleggen van verklaring daarover na die datum hebben plaatsgevonden.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Witwassen door op verzoek bankrekening te openen en bankpas af te geven: Gedragingen gericht en geschikt om zicht te bemoeilijken op werkelijke aard en verhullen vervreemding

Hoge Raad 23 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:67

De bestanddelen “verbergen” en “verhullen” als bedoeld in art. 420bis.1.a Sr hebben betrekking op gedragingen die erop zijn gericht zicht te bemoeilijken op (onder meer) herkomst van voorwerp en wie rechthebbende op voorwerp is. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken. Het hof heeft bewezenverklaard dat Verdachte door haar handelen de werkelijke aard en vervreemding heeft verhuld en heeft verhuld wie rechthebbende op het van misdrijf afkomstige geld was. Hof heeft daartoe vastgesteld dat verdachte, tegen toegezegde betaling van 10% van opbrengst, op verzoek van iemand die rekeningnummer nodig had om geld door te sluizen, bankrekening heeft geopend, dat zij daarbij behorende bankpas thuis heeft ontvangen, dat twee jongens bankpas bij haar zijn komen ophalen en dat haar is verteld dat er geld zou worden overgeschreven op bankrekening en dat twee jongens dat geld zouden opnemen door met haar bankpas te pinnen. In de vaststellingen van het hof ligt besloten dat, gelet op wat aan Verdachte was verteld, de gedragingen van Verdachte (op haar naam openen van bankrekening en uit handen geven van de aan die bankrekening gekoppelde bankpas) erop gericht waren het mogelijk te maken dat door in bewezenverklaring genoemde personen overgeboekte en op bankrekening gestorte bedragen door jongens van rekening konden worden gehaald, waarmee deze jongens contante, niet naar genoemde personen herleidbare geldbedragen in handen konden krijgen en waarmee tevens uit beeld zou blijven wie uiteindelijk over de door genoemde personen overgemaakte geldbedragen zou komen te beschikken.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Maximale duur van gijzeling als één strafzaak heeft geleid tot twee ontnemingsuitspraken

Hoge Raad 23 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:42

Als de rechter op grond van artikel 36e lid 11 Sr bij de oplegging van de ontnemingsmaatregel de duur van de gijzeling bepaalt die ten hoogste kan worden gevorderd, beloopt die duur ook in zo’n geval ten hoogste drie jaren, waarbij in deze zaak geldt dat onder een jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR 31 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:805). Dit maximum geldt ook als de uit de gevoegde strafzaak voortkomende ontnemingsvorderingen – zoals in deze zaak en in de zaak met nummer 22/00005 P – niet in één ontnemingszaak aan de orde zijn gesteld.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. samenloopvragen

Hoge Raad 16 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:11

Bij de beoordeling moet worden vooropgesteld dat samenloopvragen mede worden bepaald door de in het concrete geval toepasselijke strafbepaling(en). Als bijvoorbeeld een strafbepaling betrekking heeft op een meervoud van voorwerpen of gedragingen, rijst bij bewezenverklaring van het – gelijktijdig en op dezelfde plaats – handelen in strijd met die bepaling in beginsel geen samenloopvraagstuk omdat dan sprake is van een uit de delictsomschrijving voortvloeiende enkelvoudige kwalificatie. Daar staat tegenover dat in het bijzonder bij gevolgdelicten het uitgangspunt is dat elk gevolg – ook als de verschillende gevolgen uit hetzelfde feit of feitencomplex voortvloeien – een zelfstandige vervulling van de delictsomschrijving oplevert en dat daarom in beginsel van eendaadse samenloop of van een voortgezette handeling geen sprake is, zoals bij een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 met meerdere slachtoffers.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Kan er sprake zijn van (ambtelijke) omkoping wanneer er reële werkzaamheden zijn verricht in ruil voor giften (betalingen)?

Hoge Raad 23 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:66

Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, heeft het hof geoordeeld en kunnen oordelen dat de betalingen die de verdachte aan betrokkene 1 heeft gedaan niet alleen dienden als een betaling achteraf voor bewezen diensten als docent/ontwikkelaar, maar daarnaast tot doel hadden – en daarmee zijn gedaan met het oogmerk om – (onder andere) de relatie met betrokkene 1 te bestendigen en via hem een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen, vertrouwelijke informatie te verkrijgen en het gunnen van opdrachten te bewerkstelligen.

Read More
Print Friendly and PDF ^