Wanneer is sprake van een ‘valse hoedanigheid’ (art. 138ab Sr”)?

Hoge Raad 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1691

Het oordeel van het hof dat de verdachte aldus ook door het aannemen van een “valse hoedanigheid” als bedoeld in artikel 138ab lid 1, onder d, Sr een (deel van een) geautomatiseerd werk wederrechtelijk is binnengedrongen, kan niet zonder meer uit de bewijsvoering worden afgeleid. De door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de verdachte met het misbruik van zijn autorisatie het door zijn collega’s en de maatschappij in hem gestelde vertrouwen heeft geschonden, volstaat daartoe niet. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat niet blijkt dat de verdachte al een valse hoedanigheid had aangenomen toen hem de autorisatie werd verstrekt.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Is het kader uit post-Keskin ook van toepassing in ontnemingszaken?

Hoge Raad 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1749

De Hoge Raad heeft zijn rechtspraak over de eisen die in strafzaken gelden met betrekking tot de onderbouwing van verzoeken van de verdediging tot het oproepen en horen van getuigen, ten dele bijgesteld naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Keskin tegen Nederland. Deze bijstelling is ook in ontnemingszaken van betekenis, maar alleen indien en voor zover het verzoek tot het horen van getuigen is gedaan in verband met een in de ontnemingsprocedure te nemen beslissing die ertoe strekt dat de betrokkene zelf een concreet aangeduid strafbaar feit heeft begaan.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Wanneer is sprake van voorwaardelijk opzet op valsheid in geschrifte?

Parket bij de Hoge Raad 23 november 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1100

Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Conclusie AG: Boete aan rechtspersoon én feitelijk leidinggevende mag, behalve als daarmee hetzelfde “vermogensrechtelijke belang” wordt geraakt

Parket bij de Hoge Raad 30 november 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1115

  • Vooral het strafrechtelijke ne bis in idem-beginsel is van belang voor de uitleg van het una via-beginsel.

  • Het ne bis in idem-beginsel is in het strafrecht slechts van toepassing wanneer dezelfde persoon consecutief wordt vervolgd vanwege hetzelfde feit. Wanneer personen juridisch van elkaar zijn te onderscheiden is strikt genomen geen sprake van dezelfde persoon, zodat het strafrechtelijke ne bis in idem-beginsel dan toepassing zal missen in geval van consecutieve vervolging en bestraffing.

  • Bij de beantwoording van de vraag of dezelfde persoon voor hetzelfde feit opnieuw is vervolgd en bestraft, wordt niet altijd zo strikt aan het juridische onderscheid tussen de natuurlijke persoon en de rechtspersoon vastgehouden. Een zekere relativering van het juridische onderscheid tussen de natuurlijke persoon en de rechtspersoon bij de bepaling van de toepasselijkheid van het una via-beginsel valt af te leiden uit de jurisprudentie van de Hoge Raad.

  • Een onherroepelijke veroordeling van een natuurlijke persoon als feitelijke leidinggever aan een door een rechtspersoon begaan feit staat in de weg aan de vervolging van de rechtspersoon vanwege dat feit indien het vermogensrechtelijke belang in de rechtspersoon bij die feitelijke leidinggever berust.

  • Het is nog altijd geen uitgemaakte zaak of en, zo ja, in hoeverre het nemo tenetur beginsel van toepassing is op de situatie dat een strafvervolging wordt ingesteld tegen een natuurlijke persoon als feitelijke leidinggever aan een door een rechtspersoon begaan feit, terwijl ten aanzien van dat door de rechtspersoon begane feit reeds een bestuurlijke boete aan de rechtspersoon is opgelegd. Er kunnen argumenten voor de relativering van het onderscheid worden ontleend aan de beschermingsgedachte die ten grondslag ligt aan het ne bis in idem-beginsel en het una via-beginsel.

  • Ten aanzien van de artikelen 67c AWR en 69 AWR zou kunnen worden gesteld dat hun juridische aard in aanzienlijke mate verschilt, omdat de eerste betrekking heeft op een betalingskwestie en de tweede op een aangiftekwestie.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Hoge Raad verduidelijkt: strafrechtelijke ontneming van belastingheffing mag niet

Hoge Raad 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1703

Art. 74 Awr staat in de weg aan de oplegging van een ontnemingsmaatregel voor zover deze betrekking heeft op wederrechtelijk verkregen voordeel dat correspondeert met het belastingnadeel, dat wil zeggen de belastingschuld die met het begaan van een bij de belastingwet strafbaar gesteld feit is ontweken. Art. 74 AWR vormt geen belemmering voor de oplegging van een ontnemingsmaatregel als het gaat om wederrechtelijk verkregen voordeel dat op een andere wijze samenhangt met het begaan van een bij de belastingwet strafbaar gesteld feit.

Read More
Print Friendly and PDF ^