HR over mediation in het strafrecht: De wet verplicht de strafrechter om bij zijn beslissing over de straf rekening te houden met een overeenkomst tussen de verdachte en het slachtoffer

Hoge Raad 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1457

Het voorschrift van artikel 51h lid 2 Sv brengt tot uitdrukking dat de rechter bij de beslissing over de oplegging van een straf of maatregel acht slaat op de omstandigheid dat als gevolg van bemiddeling tussen het slachtoffer en de verdachte een overeenkomst tot stand is gekomen, omdat die totstandkoming een voor de beslissing over de oplegging van een straf of maatregel relevante omstandigheid kan zijn. Het is daarbij mede afhankelijk van de aard van de bemiddeling en de inhoud van de overeenkomst of en, zo ja, in welke mate aan die totstandkoming in de concrete omstandigheden van het geval gewicht toekomt bij de oplegging van een straf of maatregel.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Uitspraken Hoge Raad over artikel 6 Wegenverkeerswet: nadere uitleg begrip ‘schuld’ en ‘roekeloosheid’

De Hoge Raad heeft op 15 oktober uitspraak gedaan in twee zaken over artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW): het zich zo gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of zwaar gewond raakt. De Hoge Raad geeft in de eerste zaak nadere uitleg aan het begrip ‘schuld’ en in de tweede zaak aan het begrip ‘roekeloosheid’.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Faillissementsfraude: is in civilibus lager vastgesteld benadelingsbedrag grond voor herziening in strafzaak?

Hoge Raad 24 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1285

De verdachte in deze zaak is veroordeeld wegens – heel kort gezegd – faillissementsfraude. Aangevoerd wordt dat uit het arrest van de civiele kamer van het hof volgt dat het benadelingsbedrag aanzienlijk lager is dan waar in strafrechtelijke procedure vanuit is gegaan en dat strafkamer van het hof, zou het bekend zijn geweest met dit bedrag, lagere straf of geen straf aan aanvrager zou hebben opgelegd. Daarmee wordt volgens de Hoge Raad miskend dat onder “minder zware strafbepaling” als bedoeld in art. 457.1.c Sv moet worden verstaan strafbepaling met minder zware strafbedreiging. Oplegging door rechter van andere (minder zware) sanctie of achterwege laten van oplegging van sanctie valt daar niet onder.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR: uitoefenen spreekrecht kan niet via kort geding (alsnog) worden afgedwongen

Hoge Raad 11 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1418

Verweerster vordert in dit kort geding een bevel aan de Staat (de officier van justitie) om hoger beroep in te stellen in een strafzaak waarin de verdachte is vrijgesproken en zij als slachtoffer gebruik heeft gemaakt van haar wettelijk spreekrecht. De politierechter heeft haar ter zitting in eerste aanleg ten onrechte beperkt in de uitoefening van dat recht en in een hoger beroep wilde zij alsnog onbeperkt van dat recht gebruikmaken. De officier heeft geweigerd om hoger beroep in te stellen omdat er volgens haar onvoldoende bewijs is voor een veroordeling. De voorzieningenrechter heeft de vordering tegen de Staat toegewezen en het hof heeft die beslissing bekrachtigd. In een eerder geëindigd tweede kort geding is een vordering van verweerster afgewezen om de Staat te verbieden het hoger beroep dat is ingesteld op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter in dit kort geding, weer in te trekken. Het hoger beroep in de strafzaak is dus niet doorgezet. De beslissing van het hof in dit kort geding ziet dan ook alleen op de juistheid van de daarin in eerste aanleg gegeven beslissing.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Welke impact heeft een civiele zaak op de (toekenning van de) vordering benadeelde partij?

Hoge Raad 24 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1288

Het oordeel van het hof, dat verdachte als “in het ongelijk gestelde partij”, kan worden aangemerkt en dat benadeelde partij daarom aanspraak heeft op vergoeding van zijn proceskosten is, gelet op afwijzing van vordering benadeelde partij, zonder nadere motivering niet begrijpelijk. Wat betreft kosten van procedure in eerste aanleg, ziet de Hoge Raad in omstandigheid dat vordering benadeelde partij in lopende civiele procedure nog niet onherroepelijk was toegewezen op moment dat benadeelde partij vordering indiende, maar dat deze vordering in civiele procedure uiteindelijk wel (grotendeels) toewijsbaar is gebleken en onherroepelijk is toegewezen, aanleiding kosten van die procedure in eerste aanleg te compenseren, in die zin dat iedere partij eigen kosten draagt. Voor procedure in hoger beroep geldt dat oordeel over vordering benadeelde partij in civiele procedure al wel onherroepelijk was op het moment dat benadeelde partij vordering handhaafde. Dat brengt mee dat hof vordering van benadeelde partij niet-ontvankelijk had moeten verklaren voor zover civiele rechter al over die vordering had geoordeeld. Dit en de omstandigheid dat het hof heeft afgewezen wat benadeelde partij nog in aanvulling op al door civiele rechter beoordeelde vordering heeft gevorderd, brengt mee dat de Hoge Raad de benadeelde partij zal veroordelen in proceskosten van de verdachte in hoger beroep.

Read More
Print Friendly and PDF ^