Ontneming: HR herhaalt eisen voor vaststelling dat voldoende aanwijzingen bestaan dat andere strafbare feiten door betrokkene zijn begaan

Hoge Raad 12 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1514

Het gaat om profijtontneming uit illegale vogelhandel, waaronder uit in de strafzaak niet ten laste gelegde onderhandse verkoop van vogels. Zijn er “voldoende aanwijzingen” dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit onderhandse verkoop?

Read More
Print Friendly and PDF ^

Cassatie in het belang van de wet over DNA-onderzoek bij veroordeelden

Hoge Raad 19 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1694

Het uitgangspunt is dat bij iedere veroordeelde, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (DNA-V), celmateriaal wordt afgenomen met het oog op het bepalen en verwerken van een DNA-profiel. Alleen in de in artikel 2.1 sub a en sub b van de DNA-V genoemde gevallen kan dit bevel achterwege worden gelaten. Bij de beoordeling of de uitzonderingsgrond van artikel 2.1 sub b DNA-V van toepassing is, mag uitsluitend rekening worden gehouden met twee aspecten: i) de aard van het misdrijf en ii) de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd. Met de term ‘aard van het misdrijf’ wordt gedoeld op het type misdrijf waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing. Volgens de wetsgeschiedenis is daarvan sprake bij misdrijven waarbij doorgaans geen celmateriaal wordt achtergelaten. Bepalend is of er sprake is van een type misdrijf waarvoor in het algemeen moet worden aangenomen dat DNA-onderzoek bij de opsporing ervan geen of slechts bij hoge uitzondering een rol kan spelen. In deze context kan men spreken van een abstracte beoordeling. Het is daarbij van belang dat de in de wetsgeschiedenis genoemde voorbeelden worden bezien tegen de achtergrond van de stand van de techniek op het moment van de totstandkoming van de DNA-V. Bij de toepassing van artikel 2.1 sub b DNA-V moet echter steeds worden uitgegaan van de mogelijkheden die de hedendaagse opsporingstechnieken bieden, zodat aan de in de wetsgeschiedenis genoemde voorbeelden minder betekenis toekomt.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR slaat (kritische) piketpaaltjes over de vraag wanneer een verhoor aanvangt bij een niet-aangehouden verdachte

In de eerste zaak probeerde een wijkagent de verdachte een reactie te ontlokken over zijn betrokkenheid bij een diefstal door hem te confronteren met het feit dat de wijkagent hem herkend had op camerabeelden. In de tweede zaak vroeg de politie de verdachte van het doorrijden na een aanrijding wat hij die ochtend had gedaan en ‘of er niet iets was wat de politie moest weten’. Daarmee was in beide gevallen sprake van een verhoor, op een moment dat bij de politie ten aanzien van beide verdachten al een redelijk vermoeden van schuld bestond. Daarom moesten deze verdachten voorafgaand aan hun verhoor worden gewezen op hun zwijgrecht en op hun recht op rechtsbijstand. De cassatiemiddelen in beide zaken klagen terecht over het andersluidende oordeel van het hof.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR legt uit: tot wanneer kan je wraken?

Hoge Raad 26 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1726

De Hoge Raad wijst er in een uitspraak van vandaag op dat een wrakingsverzoek dat bij het gerecht is binnengekomen na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, op een moment dat de betrokken rechter(s) daarvan redelijkerwijs kennis kon(den) nemen voor de geplande einduitspraak, tijdig is gedaan. Als in zo’n geval de wrakingskamer niet kan beslissen voor het tijdstip waarop de einduitspraak is bepaald, moet de zittingsrechter het onderzoek in afwachting van die beslissing heropenen en schorsen.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR over 'onthouden van nodige verzorging' aan vee

Hoge Raad 26 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1703

De Hoge Raad geeft in een uitspraak van vandaag uitleg aan het begrip ‘onthouden van de nodige verzorging’ in de Wet dieren (artikel 2.2 lid 8 van de Wet dieren). In die wet wordt de ‘intrinsieke waarde’ van het dier erkend. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat dit gevolgen heeft voor hoe met dieren mag worden omgegaan. Daaruit volgt onder meer dat altijd de zorg die dieren redelijkerwijs nodig hebben, verzekerd moet zijn. Het gaat er daarbij om wat ten minste in redelijkheid kan worden gevergd van houders van dieren. Van het ‘onthouden van de nodige verzorging’ kan sprake zijn bij overtreding van een specifieke wettelijke bepaling, maar ook als de gezondheid of het welzijn van het dier op een andere manier wordt geschaad. De rechter mag de ‘vijf vrijheden van Brambell’ als relevante gezichtspunten in zijn overwegingen hierover betrekken.

Read More
Print Friendly and PDF ^