Vangt redelijke termijn aan bij verhoor Douane of betekening van de dagvaarding?

Hoge Raad 18 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:283

De verdachte, eigenaar van een groothandel in dranken, werd verweten opzettelijk limonades en vruchtensappen uit Luxemburg voorhanden te hebben zonder aangifte van verbruiksbelasting. De verdachte is bij arrest van 9 augustus 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens “opzettelijk handelen in strijd met artikel 39, eerste lid, onder b, van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken”, veroordeeld tot een geldboete van € 1.500, subsidiair 30 dagen hechtenis.

Middel

De verdediging heeft aangevoerd dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden en dat daarom matiging van de geldboete noodzakelijk is. De raadsman stelde dat de redelijke termijn moest aanvangen op het moment dat de verdachte door de douane werd verhoord (3 januari 2017) en niet pas bij de betekening van de dagvaarding in eerste aanleg.

Beoordeling Hoge Raad

Het hof heeft geoordeeld dat, anders dan namens de verdachte is aangevoerd, de redelijke termijn in eerste aanleg niet is aangevangen op het moment dat de verdachte werd gehoord door de douane. Nu het hof niet heeft gemotiveerd waarom dat moment niet kan worden aangemerkt als het moment waarop de verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.

De Hoge Raad doet de zaak zelf af door de geldboete te verminderen van € 1.500 naar € 1.350 en de duur van de vervangende hechtenis te verkorten naar 23 dagen. Daarnaast bepaalt de Hoge Raad dat de geldboete in twaalf maandelijkse termijnen van € 112,50 mag worden voldaan.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^